- Waarom is de visuele ontwikkeling zo belangrijk?
- Visuele ontwikkelingsmijlpalen of stadia
- Wat is de zogenaamde ‘kritieke periode’?
Waarom is de visuele ontwikkeling zo belangrijk?
Neurologisch, neuro-oftalmologisch en optometrisch onderzoek van de laatste decennia leverde onomstotelijk bewijs op dat ‘zien’ een grotendeels aangeleerde hersenfunctie is die geleidelijk aan verworven wordt door interactie met de omgeving. Niemand wordt geboren met een volledig ontwikkeld en afgewerkt visueel systeem dat hetzelfde zal blijven voor de rest van zijn leven. Een toenemend aantal zorgverleners en onderzoekers wereldwijd aanvaardt dus ook dat een normale oogstand het resultaat is van een actief visueel leerproces gedurende de eerste levensjaren.
Tegelijkertijd groeit ook de wetenschappelijke consensus dat de meeste vormen van scheelzien niet stammen uit een aangeboren oogspierprobleem. Het leren beheersen van de ogen, de ontwikkeling van dieptezicht en de interpretatie van wat men ziet wordt gaande weg geleerd. Een meerderheid van de kinderen (+-60%) wordt zelfs geboren met niet-uitgelijnde ogen. Het overgrote deel van de strabismegevallen vloeit voort uit een ontwrichting van het neurovisuele leerproces. De ontwikkeling van de visuele hersenfunctie moet daarom goed gemonitord en begeleid worden.
Door kennis te nemen van het normale verloop van de visuele hersenontwikkeling kan men bij problemen snel ingrijpen. Door vroegtijdig te behandelen kunnen vaak serieuze en langdurige visuele ontwikkelingsstoornissen worden voorkomen. Het voorkomen of optimaal behandelen van visio-motorische stoornissen (oogsamenwerkingsproblemen, scheelzien, lui oog, …) zijn ook erg belangrijk voor een vlotte en stabiele algemene ontwikkeling van het kind (emotioneel, cognitief en motorisch).
Visuele ontwikkelingsmijlpalen of stadia
Als deze visuele ontwikkelingsmijlpalen vertraagd bereikt worden kan men de baby helpen met extra visio-motorische en communicatieve stimulatie om de zwakke hersenfuncties te versterken. Vroegtijdige interventie wordt bijvoorbeeld verleend door functioneel optometristen die ervaring hebben met het onderzoeken en behandelen van jonge kinderen.
1. Één à twee maanden: Een zuigeling kijkt aandachtig naar zijn omgeving maar ziet niet scherp. Een pasgeboren baby ziet nauwelijks details en heeft moeite om objecten te onderscheiden. Hij ziet het beste op een afstand van om en bij de 30 centimeter en is voornamelijk gefocust op gezichten (van de ouders). Een boreling zou na verloop van tijd dus in staat moeten zijn om oogcontact te maken. Oogcontact is de allereerste visuele mijlpaal.
Een zuigeling met een significante achterstand op het vlak van oogcontact moet als functioneel blind worden beschouwd. Het kind moet onderzocht worden door een pediatrisch neuroloog, functioneel optometrist of neuro-oftalmoloog. Als er geen ernstige neurologische problemen of oogziekten zoals glaucoma of cataract worden vastgesteld, kan vroegtijdige interventie in de vorm van ‘visuele communicatietraining’ aangewezen zijn.
2. Drie maanden: Op deze leeftijd manifesteren er zich enkele opvallende visuele mijlpalen.
- Het kind ontwikkelt een meer levendige communicatiestijl met een ‘sociale glimlach’.
- De baby wordt zich bewust van zijn handen, houdt aandachtig zijn handen voor zijn aangezicht en inspecteert ze van op verschillende afstanden. Deze activiteit ondersteunt de latere ontwikkeling van stereozicht.
- De baby zal met beide ogen bewegende objecten leren volgen of ‘tracken’ en die ook proberen aanraken. Op die manier leert hij de bewegingssnelheid van zijn armen en handen beheersen en begint de ontwikkeling van oog-handcoördinatie.
3. Vijf à zes maanden:
- Verdere ontwikkeling van doelbewuste hand- en armbewegingen. Wanneer de baby zijn handbewegingen heeft geoefend, zien ze ook anderen naar objecten grijpen en leren ze deze gedragingen nadoen. Via dit mechanisme leren ze ook gedragingen en beweegredenen van anderen gaandeweg begrijpen. Tijdens het eerste levensjaar is het “mirror neuron system” instrumenteel in het leren nadoen van allerlei gedrag, van gezichtsuitdrukkingen tot het doelbewust grijpen van objecten.
- Het kleurenzicht bij zuigelingen is nog niet zo gevoelig als bij volwassenen maar tegen de vijfde levensmaand bereikt het toch al een vrij verfijnd niveau.
4. Zes tot acht maanden:
- Gedurende de eerste levensmaanden kan de baby zijn oogbewegingen (buitenste oogspieren) niet goed beheersen of coördineren. Het is dus niet abnormaal als de baby in deze periode af en toe lijkt scheel te kijken. Meer nog, dit is zelfs het geval in de meerderheid van de gevallen (+-60%). Op de leeftijd van om en bij de zes maand zouden de ogen idealiter meer en meer moeten beginnen samenwerken. Andere visuele vaardigheden, zoals lensafstelling (accommodatie) en gezichtsherkenning, verbeteren ook aan een snel tempo.
- Stereoscopisch dieptezicht, de capaciteit om de afstand van objecten in te schatten door middel van stereozicht, is niet aanwezig bij de geboorte. Het is om en bij de zesde levensmaand dat de oogsamenwerking genoeg ontwikkeld raakt om stereozicht te beginnen genereren in het brein. Het kind begint in drie dimensies te zien.
Eén van de visuele gebreken die mensen met lui oog en/of scheelzien ervaren is de afwezigheid of onderontwikkeling van dieptezicht of stereozicht. Door op tijd in te grijpen kan de visuele ontwikkeling terug op het juiste spoor gezet worden en kan diepteblindheid of stereoblindheid vermeden worden.
BELANGRIJK: Door de meeste oogartsen wordt een te passieve houding aangenomen in geval van oogsamenwerkingsproblemen en/of diepteblindheid en wordt er veel te laat gehandeld. Het is zeer belangrijk tijdig een bril te voorzien indien nodig, ook voor baby’s. In geval van scheelzien of lui oog is het louter afplakken van het dominante ‘goede’ oog (occlusietherapie) zonder bijkomende behandeling niet genoeg. Om meer te weten te komen over hoe je scheelzien en lui oog optimaal kan behandelen, klik hier.
5. Zeven tot tien maanden:
- Als het kind op deze leeftijd nog steeds geen gezichten kan onderscheiden, moet het kind absoluut onderzocht worden. Gezichtsblindheid, of prosopagnosie, is detecteerbaar op deze leeftijd en mag niet verward worden met autisme.
Kinderen met autisme-achtige gedragingen worden in België en Nederland zelfs niet eens doorverwezen voor een diepgaand visueel onderzoek. Desalniettemin is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen gezichtsblindheid en autisme om adequaat te kunnen behandelen. - De meeste baby’s beginnen rond de leeftijd van acht maanden te kruipen. Dit helpt hen bij de verdere ontwikkeling van de oog-hand-voet-lichaamscoördinatie. Het is mogelijk dat vroege stappers die weinig hebben gekropen de ogen minder goed samen gebruiken in vergelijking met kinderen die langer hebben gekropen. Ouders zijn vaak heel trots op de vroegrijpheid van hun kind maar het kan eigenlijk zeker geen kwaad ze nog wat langer aan te moedigen om te kruipen.
6. Twaalf maanden: De baby zou in staat moeten zijn dingen te grijpen met duim en wijsvinger. Een baby kan op deze leeftijd al vrij goed afstanden inschatten en dingen met precisie gooien. Het dieptezicht, de oogsamenwerking en de oog-handcoördinatie zullen de komende jaren blijven verbeteren. Als de oogsamenwerking zich moeilijk ontwikkelt is extra hulp en begeleidende behandeling absoluut essentieel. Vroegtijdige begeleiding voorkomt scheelzien, eventuele leesproblemen en legt de visio-motorische basis voor een ongeremde en vlotte cognitieve ontwikkeling.
7. Tussen één en twee jaar:
- Tijdens het tweede jaar zien we een indrukwekkende verbetering van de algemene motoriek. Dit laat de baby toe zijn omgeving te verkennen. Bovendien zijn kinderen van die leeftijd zeer geïnteresseerd in het bestuderen van hun omgeving. Ze kijken en luisteren aandachtig naar alles rondom hen.
- Gedurende deze periode ontwikkelt het kind het concept van “vorm” en de gelijkaardigheid van verschillende vormen. Ze herkennen eerder geziene objecten en afbeeldingen. Ze beginnen ook rudimentaire vormen te reproduceren met potlood.
8. Drie jaar: Kind moet getest worden op het visual-crowding-fenomeen: Het crowding-effect houdt in dat het waarnemen van tekens of objecten wordt bemoeilijkt door de aanwezigheid van andere tekens in de omgeving. Dit is een prominent symptoom van lui oog en heeft vaak een negatief effect op latere leesvaardigheid.
Op de leeftijd van drie kunnen visuele testen met te weinig ruimte tussen de tekens worden ervaren als te moeilijk. Het kind zou iets kunnen zeggen in de trant van: “Ik kan er niet naar kijken. De letters plakken aan elkaar / lopen in elkaar over.” Dit visueel fenomeen moet in beschouwing worden genomen tijdens het testen van de gezichtsscherpte van jonge kinderen.
9. Vier jaar: Een potentieel toegenomen crowding-effect: Gezichtsscherpte is meetbaar in kleuters op zowel korte als lange afstand met standaard letterkaarten (of figuurkaarten) met voldoende afstand tussen de tekens. Met testen waarin minder afstand tussen de tekens wordt gelaten (50%, 25% of 12% spacing) kan men echter het crowding-effect, indien relevant, onrechtstreeks meten. Er bestaan ook visuele testen waarin het crowding-effect rechtstreeks wordt gemeten (crowding bar chart). Het is belangrijk de mate waarin het crowding-effect invloed heeft op de waarneming van dat specifieke kind te kennen om hem goed te kunnen begeleiden tijdens het leren lezen of het uitvoeren van andere visueel veeleisende taken.
10. Vijf jaar: Ook tijdens het vijfde levensjaar kunnen kinderen geëvalueerd worden op de aanwezigheid van visuele en binoculaire stoornissen die het (leren) lezen kunnen bemoeilijken. Een normaal resultaat bij het meten van de gezichtsscherpte (visus) van het kind alleen garandeert NIET dat het visuele systeem van een kind vlot functioneert. Zeker in kinderen met leesmoeilijkheden moeten alle visuele vaardigheden, waaronder oogsamenwerking, grondig onderzocht worden.
https://www.aao.org/pediatric-center-detail/delayed-visual-development-development-of-vision-v
https://www.covd.org/?page=Child_Timeline
Wat is de zogenaamde ‘kritieke periode’?
In de context van amblyopie (lui oog) en strabisme (scheelzien) hebben dokters het wel eens over een ‘kritieke periode’. Doorgaans bedoelen oogartsen hiermee dat na de leeftijd van acht jaar de symptomen van amblyopie/strabisme onherroepelijk zijn en er niets meer aan te doen valt. Meer recent hersenonderzoek en de persoonlijke ervaringen van vele strabisme-/amblyopiepatiënten spreken dit tegen. De hersenen blijven levenslang plastisch en men kan levenslang nieuwe dingen blijven bijleren. Maar zoals voor het leren van een nieuwe taal of andere complexe vaardigheden, geldt ook voor het afleren van oogsamenwerkingsstoornissen ‘hoe jonger, hoe beter’. Niettemin zijn er mensen tot en met de rijpe leeftijd van 70 en ouder die nog stereozicht hebben verworven en een derde dimensie hebben leren zien. De ervaring is haast onbeschrijflijk en het verschil in zicht kan niet overschat worden. Voor meer details over het verschil tussen diepteblindheid en stereozicht, kan je het boek Diepte Leren Zien lezen.
Zie onze amblyopie-pagina voor een wetenschappelijk correctere definitie van de ‘cruciale periode’, ‘gevoelige periode’, ‘vatbare periode’ en de periode met ‘blijvende hersenplasticiteit’.